De geschiedenis van houten vloeren
In vroeger tijden werd menskracht gebruikt om bomen te verzagen. Dat was een enorm karwei: het duurde wel een maand om één boom te verzagen. Houten planken waren daarom duur. Omdat er goedkopere alternatieven waren – zoals gewoon aangestampte aarde of leem, maar ook natuursteen en gebakken klei – werden er tot de uitvinding van de zaagmolen weinig houten vloeren gelegd.
De zaagmolen
In 1592 bouwde Cornelis Corneliszoon van Uitgeest de eerste zaagmolen en vroeg er een jaar later octrooi op aan. Afhankelijk van de wind kon er nu wel twee meter per uur worden gezaagd. Dat was een enorme vooruitgang en vooral voor de scheepsbouw – en de daaruit voortvloeiende bedrijvigheid op zee – had dit grote gevolgen. Er kan gerust gesteld worden dat de uitvinding van de zaagmolen de basis was voor de Gouden Eeuw. Nu een deel van het volk rijker was én omdat er sneller planken ter beschikking kwamen, kwam de houten vloer in zwang.
In Utrecht is elke zaterdag houtzaagmolen De Ster in bedrijf te zien. Ook in Openluchtmuseum Arnhem staat nog een werkende houtzaagmolen, al draait deze tegenwoordig op een elektromotor en draaien de wieken voor de show.
[ux_bestseller_products products=”” columns=”4″ title=”Bekijk deze vloeren”]
Eiken, grenen en vuren
In eerste instantie werd vooral eikenhout gebruikt, zowel voor de scheepsbouw als voor de vloeren. Eikenhouten planken werden rechtstreeks op een balkensysteem gespijkerd. Deze vloer komt vanouds het vaakst voor en wordt afwerkvloer genoemd. Om hout zo economisch mogelijk te gebruiken, werden de planken niet rechthoekig gezaagd, maar behielden ze de tapse vorm van de boom. De planken werden kop-staart gelegd en het plankwerk vertoonde de nodige kieren. Toen eikenhout schaars begon te worden, stapte men over op grenenhout, het hout van de grove den. Men begint nu ook tapijten op de vloeren te leggen, eerst los, later ook over de gehele vloer. Maar ook worden de plankenvloeren nu vaak afgewerkt met stroken hout, parket. Dit type vloer wordt een dekvloer genoemd. Vanaf ongeveer de 19e eeuw wordt hout vrijwel alleen nog als drager voor tapijt of parket gebruikt. De kwaliteit doet er niet meer zo veel toe, en de vurenhouten vloer – hout van de fijnspar – doet zijn intrede. Dit type vloer wordt de blinde vloer of ondervloer genoemd.
Oude afwerkmethoden van de dekvloer
De eerste vloeren werden onbehandeld gelaten, de planken hadden een tijdje buiten gelegen, waardoor ze door wind en weer min of meer gehard waren, maar er vond geen speciaal droogproces plaats. Als vloeren wel werden bewerkt, kregen ze vaak een laagje was of lijnolie. Ook werden de vloeren wel beschilderd. Dat konden imitaties van andere vloerafwerkingen zijn. In de 17e eeuw kwamen vaak imitaties van parket voor, in de 18e eeuw waren natuursteenimitaties populair en in de 19e eeuw werden tapijten nagebootst. In de hogere, adellijke kringen kwamen houten mozaïekvloeren voor, soms van geschilderd hout, soms als een legpatroon bestaand uit verschillende houtsoorten.
Latere ontwikkelingen
De industrialisatie in de 19e eeuw zorgde er onder andere voor dat het zagen sneller verliep, de planken automatisch van een pasprofiel – veer en groef – werden voorzien en dat het hout op kunstmatige wijze werd gedroogd. Hierdoor konden parketvloeren sneller worden gelegd, hadden ze minder last van krimp en werden ze goedkoper. Hierdoor werden ze steeds vaker ook in de gewone huizen toegepast.
De laatste decennia zijn de droog- en verwerkingstechnieken nog verder verfijnd en verbeterd. Houten toplagen kunnen bijvoorbeeld op een multiplex ondergrond worden verlijmd – dit is het zogenoemde lamelparket of multiplank – waardoor heel strakke vloeren gelegd kunnen worden die nauwelijks werken.
Tegenwoordig kan er dan ook gekozen worden voor diverse uitstralingen: van robuust authentiek tot chic klassiek tot strak modern.